top of page

11 JULITOESPRAAK VOS-STAFMEDEWERKER NICK PEETERS

"Iedere crisis brengt nieuwe kansen met zich mee."

"Iedere crisis brengt nieuwe kansen met zich mee."

Dames en heren

Vlaamse vrienden

Het is me een eer en een genoegen hier vandaag - als stafmedewerker bij VOS Vlaamse Vredesvereniging - voor u het woord te mogen voeren. Hier, voor het monument dat ter ere van het Vlaamse IJzersymbool Renaat De Rudder werd opgericht en voor vele Vlamingen in de regio een plaats is waar men aan bezinning kan doen en kan verbroederen, zoals ook vandaag het geval is. Het is evenwel niet de eerste keer dat ik hier in Nevele overtuigde Vlamingen mag toespreken. Dat genoegen viel me in april 2019 al te beurt, toen ik mocht spreken op een herdenkingsplechtigheid ter ere van de in 2016 overleden Omaar Mortier.

Ik schetste toen een beknopt levensoverzicht van de man, die zich in de regio Nevele-Zulte-Deinze onder meer engageerde bij het Renaat de Ruddercomité dat een aanzienlijke bijdrage leverde aan de bouw van de nieuwe IJzertoren, die in 1965 werd ingewijd, en aan de heropleving van de IJzerbedevaarten door jaarlijks zoveel mogelijk mensen uit de streek naar Diksmuide te brengen en dit aan de laagst mogelijke prijs. Omaar stelde zich in de naoorlogse periode immers als doel vooral de jongere generaties uit zijn streek opnieuw warm te maken voor de Vlaamse problematiek. In 1973 realiseerde hij met zijn medestanders overigens nog dit prachtige monument, waardoor de nagedachtenis aan De Rudder ook hier werd vereeuwigd en niet alleen in Diksmuide.

Omaar beschouwde de IJzerbedevaarten steeds als een van de beste aangelegenheden voor de Vlamingen, om aan gewetensonderzoek te doen.Op het dodenveld aan de IJzer moest iedereen toch tot het besef komen dat daar duizenden Vlamingen voor de vrijheid van hun volk en voor het Vlaamse recht hebben gestreden, geleden en hun leven geofferd. Die Vlaamse soldaten, waaronder De Rudder, stonden buiten en boven elke politiek, ze streden voor hun elementairste recht en het was steeds Omaars bedoeling de jongere mensen op de bedevaarten te laten doordringen van datzelfde zuiver-Vlaams idealisme …

Mijn toespraak - ondertussen meer dan twee jaar geleden - was een terugblik op een leven van strijd en triomf, maar ook van nederlagen, ontgoochelingen, onvervulde verlangens en bezorgdheid om de toekomst van de Vlaamse beweging en zijn Vlaanderen, dat Omaar zo heeft liefgehad.

Beste vrienden, deze 11 juliviering biedt me de kans om hier, in het schone Nevele, niet stil te moeten blijven staan bij het verleden. Ook over de huidige toestand waarin ons Vlaanderland verkeert en de toekomst valt immers genoeg te zeggen en dat kan zeker gebeuren zonder Omaars overtuiging geweld aan te doen. Integendeel.

Ik deel immers de bezorgdheden, die Omaar uitte in een in 1995 geschreven brief aan de toenmalige voorzitter van het IJzerbedevaartcomité. Zijn vaststellingen zijn in mijn ogen even actueel als 26 jaar geleden en relevant voor verschillende Vlaamse organisaties vandaag de dag. Zo merkte hij op dat in het comité, en ik citeer: “de RADICALITEIT overwegend wordt geschuwd om welke reden dan ook en dat PERSOONLIJKE gevechten plaatshebben. Als Kristen VLAMING stel ik eveneens vast, dat DRIE - voorname PRIESTERS waaronder mijn goede vriend ANTOON VAN WILDERODE ook ontslagnemend zijn en bevind ik mij in goed gezelschap. Om al deze redenen, en om deze gang van zaken neem ik bedroefd ontslag uit HET IJZERBEDEVAARTKOMITEE.

Met een blijvende VLAAMSE TROUW

Omaar Mortier.”

… Omaar was sinds 1971 lid geweest van het IJzerbedevaartcomité. Na in die hoedanigheid gedurende 24 jaar veel te hebben meegemaakt, deed de voortdurende tweedracht uiteindelijk zelfs bij hem de emmer overlopen. Deze voormiddag nog bezocht ik samen met de organisatoren van deze viering Omaars graf een tweede keer om er opnieuw bloemen neer te leggen. Tijdens dat sereen moment speet het me dat we zovele jaren na de formulering van zijn brief helaas nog steeds met dezelfde problemen te kampen hebben. Het partijnationalisme en daarmee ook de Vlaamse beweging zijn verdeeld, de kloof tussen drukkingsgroepen en partijen groeit en de opvattingen over de strategie en de tactiek om tot zelfbestuur te komen, lopen fel uiteen.


VOS heeft zich met betrekking tot deze materie - bewust van zijn traditie en zijn verantwoordelijkheid - steeds volwassen gedragen. Immer stond onze bezorgdheid voor de slagkracht en de eenheid van het Vlaams-nationalisme voorop: waar onder elkaar gekibbeld werd, hebben wij gewezen op de opdracht, op het doel en op de noodzaak van eendracht. De voorbije jaren - gekenmerkt door een nieuwe Vlaams-nationale regeringsdeelname die onvoldoende resultaten opleverde - hebben ons geleerd dat Vlaanderen VOS als testamentuitvoerder van het Frontprogramma nog steeds nodig heeft. Inderdaad. Meer dan honderd jaar na de stichting van onze vereniging.

Ik kan me voorstellen dat hier en daar wenkbrauwen beginnen te fronsen bij een dergelijke stelling. “VOS, Vlaamse beweging, …”, stellen de onverschilligen, “Is daar nog werkelijk nood aan na een eeuw van strijd, al was het voor het goede recht? De veroveringen en de verbeteringen op taalgebied zijn toch tastbaar en zelfs indrukwekkend te noemen?”

Klopt. Kijken wij alleen naar de eerbied voor onze taal in Vlaanderen - Brussel en een aantal gemeenten in de Vlaamse Rand buiten beschouwing gelaten - dan zijn de resultaten zo ontegensprekelijk positief, dat wie alleen respect voor de moedertaal van het hoofddeel van de bevolking in deze staat als eis te stellen had zich inderdaad tevreden kan stellen.

Er is dan ook geen leugen in de oude uitspraak: ‘De taal is gans het volk’: maar dan moet het woord ‘taal’ het begrip ‘taal’ dekken en het woord ‘volk’ eveneens het begrip ‘volk’. En hier lopen vandaag veel redeneringen fout. Onze taal heeft zijn aanzien herwonnen, is volwaardig geworden en wordt, zij het hier en daar met tegenzin, toch gebruikt op die plaatsen waar ze moét gebruikt worden.

Maar, beste vrienden, met het begrip ‘volk’ zijn wij nog niet klaar. Wij hebben nog te veel ‘Flamands de coeur’ onder onze bestuurders en politieke vertegenwoordigers, die het in vroeger tijden in het Frans zouden hebben gedaan, doch nu in het Nederlands toegeven dat zij tot de Vlaamse volksgemeenschap behoren, maar dat zij België - met inbegrip van de ons bekende mankementen - op hun handen dragen en de huidige staatstructuur niet aangepast wensen te zien aan de hedendaagse democratische wens van Vlaanderen. Wij hebben nog te veel politieke kiesdravers die over Vlaanderen en Vlaams zelfbestuur spreken in de voorwaardelijke wijze, dat wil zeggen, in zover een of andere Vlaamse beweging hún persoonlijke politiek kan dienen. Wij hebben nog te veel zelfverklaarde intellectuelen, voor wie elk excuus goed is om toch maar niet militant te moeten zijn en we hebben tot slot nog te veel kuddemensen met een minderwaardigheidscomplex, die te bang zijn of er het nut niet van inzien om op te boksen tegen een onrechtvaardig systeem, zeker zolang zij zelf geen persoonlijke en directe moeilijkheden ondervinden.

Met betrekking tot deze obstakels kunnen we ook vandaag nog een voorbeeld nemen aan de gerespecteerde schrijver Cyriel Buysse, die in Nevele het levenslicht zag op 20 september 1859. Mijn sympathie gaat uit naar de verdienstelijke mensen uit de streek, die zich ondanks tegenwerking vanwege de lokale bestuurders blijven inzetten voor het voortbestaan van het Cyriel Buyssebier, daarmee refererend naar een man die verschillende (zogenaamd) flamingante voormannen al in 1897 verweet zonder overtuiging te handelen en hun flamingantisme als een politieke hefboom te gebruiken. In zijn roman Uleken uit 1926 leerde Buysse ons dat het recht van de sterkste niet steeds hoeft te overheersen en dat ook kleine mensen in opstand kunnen komen tegen al wat Vlaanderens ontwikkeling in de weg blijft staan.

Als rechtstreekse voortzetting van de Frontbeweging ijvert VOS er elke dag voor dat de Vlamingen hun minderwaardigheidsgevoel eindelijk zouden afleggen, maar dat zullen ze slechts kunnen, wanneer ze in plaats van afwezige en onverschillige Belgische staatsburgers tot volwassen politiek-bewuste Vlaamse staatsburgers evolueren. Dit houdt onder meer in dat de Vlamingen zich bewust worden van hun verleden, maar ook van de sterke politieke troeven waarover we tot op vandaag beschikken. Zo kan de solidariteit om deze staat in leven te houden niet van één kant blijven komen, of zoals het spreekwoord stelt: “Voor wat, hoort wat”. De ene regio kan de andere niet decennialang blijven onderhouden, zonder enig zicht op verbetering bij de begunstigde of tegemoetkomingen aan de wil van Vlaanderen. Indien deze situatie niet wijzigt, dient Vlaanderen zonder complexen zijn eigen weg te gaan. De politieke gebeurtenissen van de voorbije jaren tonen immers aan dat de gedeeltelijke maatregelen uit het verleden onvoldoende zijn gebleken en de verwarring over structuur en verantwoordelijkheden enkel aanwakkeren.

Iedere crisis brengt evenwel nieuwe kansen met zich mee. De opportuniteit die vandaag voor ons ligt, is om op een correcte maar kordate manier duidelijk te maken dat Vlaanderen niet meer wil aanmodderen en wenst te evolueren tot een vaderland dat zichzelf is en ons volk werkelijk tot woning dient. Een vaderland dat geen genoegen meer neemt met wat gerommel in de marge. Een dergelijke stellingname moet in de nabije toekomst de grondhouding van de Vlaamse beweging zijn.

Om deze strategie met hoop op succes te kunnen voeren, moeten de Vlaamse beweging en de politieke componenten ervan sterk staan; ondersteund door realisten van links tot rechts die al in min of meerdere mate naast ons hebben plaatsgenomen en bij wie het alleen maar kan ontbreken aan doelbewuste principiële karaktervastheid, die tenslotte de karaktervastheid en de principiële houding van een hele natie kan uitmaken op politiek, cultureel en financieel gebied. Een natie, die verder moet worden uitgebouwd, omdat die verschillende vormen van bedrijvigheid samen het bestaan en het leven als nationaliteit bepalen.

Nu is dan ook de tijd aangebroken om opdrachten en verantwoordelijkheden uit te delen aan hen die altijd karaktervast zijn gebleven. Het is daarbij van groot belang de streek- en wijkgenoten, de medestanders naar geest en opvatting een hart onder de riem te steken. Om en naast ons groeien immers groeperingen met een gemeenschappelijk karakter voor wat onze eigen Vlaamse nationaliteit betreft. Voor hen geldt wat gedurende meer dan honderd jaar voor ons gegolden heeft en samen leggen wij de steen waarop weer een toren zal groeien in de hoofden van eenieder, want - om oud-VOS-secretaris Guido Provoost te citeren: “er moet een toren in den lande zijn, alleen maar om de blikken naar een zelfde doel te richten, het doel dat er is door het wezen van onze mensen zelf, maar het doel eveneens dat uit de diepte van modder en bloed moet worden opgehaald en hooggehouden omdat eenieder het zou zien en er zijn streven naar kunnen richten.” Met dezelfde krachten waarmee een feniks uit zijn as verrijst, kan zo een nieuwe Vlaamse beweging tot stand komen, zoals deze eerder gegroeid is uit de ellende van 1918 en uit de puinen van 1945 en kan onze beweging terug zijn plaats innemen wanneer Vlaanderen een nieuwe toekomst tegemoet gaat.

Een toekomst, waarin de politieke vertegenwoordigers de noden van hun volk aanhoren en verantwoording moeten afleggen voor hun beleid. Een toekomst, waarin er een einde komt aan de verscheurdheid van de politieke partijen, die zodoende ook Vlamingen verdelen in ‘goeden’ en ‘slechten’ en aan de zogenaamde ‘partijvermoeidheid’, die zovelen ontgoocheld langs de weg doet staan. Een toekomst, waarin onze mensen er de noodzaak van inzien zich te verenigen tegen Franstalige landhonger, tegen aftandse machtsstructuren en zij die hier - uit persoonlijk profijt - aan vast blijven houden en tot slot, maar even belangrijk: tegen een politiek van gebroken woorden en onvervulde beloften.

De laatste Vlaamse overlevenden van de oorlog van 1914-1918 hebben voorgoed afscheid van ons genomen, zonder hun jarenlange levenshoop, de vervulling van het IJzertestament (bestaande uit de idealen ‘Nooit meer Oorlog’, ‘Godsvrede’ en ‘Zelfbestuur’), werkelijkheid te zien worden. Voor de vervulling ervan kunnen ze evenwel blijven rekenen op de onbaatzuchtige jeugd van Vlaanderen, dat het testament van onze doden zal realiseren. Met u en door u, ieder op zijn manier, opdat de eed van Diksmuide geen ijdel gebaar meer zal zijn. De doden van de IJzer rekenen op ons.

Ik dank u.

bottom of page